Литвек - электронная библиотека >> Albert Cornelis Baantjer >> Детектив >> De Cock en de ontgoochelde dode >> страница 2
zeggen ze bij de Dactyloscopische Dienst?’ ‘Ze hebben op mijn verzoek zijn vingerafdrukken onmiddellijk geclassificeerd en nagekeken. Hij komt in de collectie niet voor.’

De Cock streek met zijn hand over zijn breed gezicht. ‘Met andere woorden… we zitten met een onbekend lijk.’

Vledder liet zich op een stoel zakken. ‘Dat is nog niet het ergste. De man is vermoord.’

2

‘Vermoord?’

‘Ja.’

‘Wie was de schouwarts?’

‘Oude dokter De Koning. Ik had de indruk dat hij volkomen overtuigd was. Hij zei dat hij niet op de resultaten van de sectie vooruit wilde lopen, maar dat er naar zijn mening tekenen waren dat de man niet door verdrinking om het leven was gekomen.’ De Cock plukte aan zijn dikke onderlip. ‘Niet door verdrinking,’ herhaalde hij traag.

Vledder schudde het hoofd. ‘Volgens dokter De Koning was de man al dood voordat hij in het water terechtkwam.’

De Cock knikte met een ernstig gezicht. ‘Ik was er eerlijk gezegd al bang voor. Het leek niet op een ongeval. Heb je nog gevraagd hoe de dokter tot zijn conclusie kwam?’

Vledder glimlachte. ‘Hij gaf mij geen kans. Vraag morgen, na de sectie, dokter Rusteloos maar om bijzonderheden, zei hij. Ik zal mij wel met hém in verbinding stellen.’

‘En toen?’

‘Toen zei hij heel laconiek dat de man was overleden.’ ‘Meer niet?’

‘Nee, dat was alles. Nou ja, hij wilde dan nog wel bevestigen dat de dood geen natuurlijke oorzaak had, zodat van een gewelddadige dood moet worden gesproken.’

De Cock glimlachte. Het verbaasde hem niets. Hij kende de gemeentelijke schouwarts al jaren. Hij was een uiterst bekwaam, maar altijd wat excentrieke man, die door zijn vreemd gedrag vooral de jonge rechercheurs tot wanhoop bracht.

‘Waren er verder nog verwondingen, ik bedoel, buiten die wond aan het hoofd?’

‘Nee, verder was hij puntgaaf. Hij had zelfs zijn blindedarm nog.’ ‘Tatoeëringen?’

Vledder zuchtte. ‘Geen tatoeëringen, geen littekens. Alleen een moedervlek op zijn rechterschouderblad.’

De Cock wreef met zijn hand over zijn kin. ‘Dat is dan,’ zei hij somber, ‘niet veel om een onderzoek naar een moord mee te beginnen.’ Hij kwam langzaam achter zijn bureau vandaan en begon door de grote recherchekamer te stappen. In de cadans van zijn tred lieten zijn gedachten zich gemakkelijker ordenen. Na een poosje bleef hij bij het raam staan en keek naar de Heintje Hoeksteeg, waar Mosie, de haringman, zijn kar in de loods bracht. Het werd al donker buiten. Over een klein uurtje gingen de kroegjes in de Lange Niezel en de Warmoesstraat weer open en raakten de rosse Walletjes in vol bedrijf. Was de onbekende door dit schijnwereldje aangelokt? Hij draaide zich om en streek met zijn vingers door zijn stugge, grijze haar. Hij leek wat zorgelijk. De rimpels in zijn gezicht hadden zich verdiept. Hij kwam van het raam vandaan en liep in de richting van Vledder. ‘Samenvattend kunnen we stellen,’ sprak hij docerend, ‘dat onze vriend met een of ander zwaar voorwerp een mep vóór op zijn hersenpan heeft gekregen en aan de gevolgen daarvan is overleden. Om ontdekking te voorkomen heeft men daarna het lichaam in de gracht laten glijden.’ Hij zweeg even, tastte naar zijn kin. ‘Dat getuigt van grote koelbloedigheid. Het zal niet meevallen de dader te vinden.’

Vledder sloeg met zijn boekje met aantekeningen op het bureau. ‘Waar wil je in godsnaam ergens beginnen?’ riep hij geemotioneerd. ‘We weten niets. We kennen niet eens de naam van het slachtoffer.’

Op dat moment rinkelde de telefoon. Vledder nam de hoorn op en luisterde. Hij gebaarde naar De Cock. ‘Beneden aan de balie bij de wachtcommandant is een man die zegt dat jij hem wilde spreken. Ene Marinus van Kerkhoven.’

De Cock glimlachte. ‘De Puitaal. Laat hem maar boven komen.’ Vledder gaf het bericht aan de wachtcommandant door en legde de hoorn op het toestel terug. ‘De Puitaal… dat is toch een bekend inbreker?’

De Cock knikte. ‘In zijn goeie jaren een geveltoerist met de allure van een artiest. Maar de laatste tijd hebben we niet veel last meer van hem.’

Vledder keek zijn chef onderzoekend aan. ‘Waarom heb je hem dan laten komen?’

De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Om… eh… om onze onbekende dode te identificeren.’

‘Wat?’

De grijze rechercheur trok een pijnlijk gezicht. ‘Tenminste… dat hoop ik. Zie je, wat mij vanmiddag aan de gracht onmiddellijk opviel, waren de basketballschoenen, een nauwsluitende, zwarte pantalon en een donkerblauwe coltrui. Het herinnerde mij aan iemand die altijd zo gekleed ging wanneer hij, klimmend langs de gevels, de huizen binnendrong.’

De ogen van Vledder lichtten op. ‘De Puitaal.’

De Cock knikte. ‘Maar de Puitaal is, zo wist ik, een eenling, een pure individualist, een man die er altijd in z’n eentje op uittrok. Ik had nooit gehoord dat hij met iemand samendeed. Toch vond ik de overeenkomst in kleding opvallend… te opvallend om alleen op toeval te kunnen berusten. Daarom trok ik vanmiddag naar Lowietje.’

‘En?’

De Cock grijnsde. ‘Na wat aarzelingen vertelde de Smalle dat de Puitaal voor korte tijd een compagnonschap had gesloten met een onbekende, vrij mysterieuze figuur, die plotseling, zomaar uit het niets, in het penozewereldje was neergestreken.’ Over het nog jongensachtige gezicht van Vledder gleed een blijde glimlach. ‘Onze dode,’ riep hij verrast.

De Cock stak afwerend een hand op. ‘Laten we niet op de feiten vooruitlopen. Het lijkt mij in ieder geval interessant te horen wat de Puitaal ons te vertellen heeft. Er is namelijk een markant bijzonderheidje: het compagnonschap werd door ruzie ontbonden.’ Er werd geklopt. Achter het geribde glas van de deur van de recherchekamer schemerde het silhouet van een man. ‘Binnen!’

Het duurde even. Toen ging de deur open en verscheen een haast tengere man, die traag, ietwat moeilijk lopend naderbijkwam. De Cock herkende de Puitaal. Hij zag er slecht uit, vond hij. Zijn gezicht zag grauw, de ogen stonden dof en rond de mond lag een pijnlijke trek. ‘De Smalle zei dat u mij nodig had.’ De Cock knikte de Puitaal vriendschappelijk toe. ‘Ik wil dat je iemand ontmoet.’

De inbreker hield het hoofd wat schuin en keek de rechercheur onderzoekend aan. ‘Hier?’

De Cock schudde het hoofd. Hij slenterde naar de kapstok, zette zijn hoedje op en trok zijn jas aan. ‘We gaan een eindje rijden.’

Vledder chauffeerde de Volkswagen via de smalle Leidsestraat naar de Overtoom. Voor het sectielokaal op nummer 31 stopte hij. De Puitaal keek vreemd op. ‘Wat moet ik hier doen?’ Zijn stem had een angstige ondertoon.

De rechercheurs keken hem aan, maar antwoordden niet. Ze namen de inbreker tussen zich in en staken het brede trottoir over. De Cock nam een sleutel uit zijn zak en opende de deur. Zijn hand gleed tastend naar de schakelaar. Vledder duwde de Puitaal zachtjes voor zich uit naar binnen. De penetrante geur van een desinfecterend middel walmde hen tegemoet. Ongeveer midden in de zaal, op een wat schuin aflopende, granieten tafel, lag het naakte lijk van de onbekende man. Het was geheel met een laken bedekt.

De beide rechercheurs stapten naderbij. Hun voetstappen klonken hol, weerkaatsten tegen de witbetegelde wanden. De Puitaal volgde schoorvoetend. Hij voelde zich kennelijk niet op zijn gemak. Hij zag bleek en zijn neusvleugels trilden.

De Cock nam eerbiedig zijn hoedje af en plooide zijn gezicht in een uitdrukking van diepe droefheid. Strak in de houding, met iets gebogen hoofd, bleef hij enige tijd voor de dode staan. Hij speelde deze scène met veel nadruk. Het behoorde tot zijn vaste repertoire. Soms was hij echt bedroefd, zoals nu, omdat de vriendelijke gelaatstrekken van de dode, al vanaf het begin, gevoelens van sympathie bij hem hadden opgewekt. Soms ook was het een met ernst gespeelde komedie, waarin hij zelf geloofde omdat het hem al dikwijls succes had gebracht. Er waren maar weinig moordenaars die een lange, zwijgende confrontatie met hun dode slachtoffer konden verdragen.

Hij keek naar de Puitaal. Om de wat weke mond van de inbreker trilde een zenuw. Zweetpareltjes glinsterden op zijn voorhoofd. De Cock tilde voorzichtig een punt van het laken op en toonde het gezicht van de dode man.

De Puitaal slikte. Zijn tong gleed langs zijn droge lippen. ‘Dat is… eh…’ stamelde hij, ‘dat is Leon.’

De Cock schoof zijn stoel dichterbij. Met beide ellebogen steunend op zijn bureau liet hij het hoofd in zijn handen zakken. Op zijn gezicht lag een brede, ongelovige grijns. ‘Je hebt die kloof in zijn hersenpan gezien,’ zei hij wat zalvend. ‘Je kunt moeilijk volhouden dat je daar niets mee te maken hebt. Iedereen weet toch dat je ruzie met hem had?’

De Puitaal stak in wanhoop beide armen omhoog. ‘Dat heeft er niets mee te maken,’ riep hij rauw. ‘Niets!’

De Cock glimlachte fijntjes. ‘En dat moet ík geloven?’ De inbreker klemde zijn lippen op elkaar. ‘Dat moet je zelf weten, De Cock,’ riep hij fel. ‘Ik kan je het geloof niet geven. Ik zeg je alleen dit: ik heb hem zijn hersens niet ingeslagen. En het mag je misschien vreemd in de oren klinken, maar Leon was mijn vriend.’ De Cock schoof zijn onderlip naar voren. ‘Een vriend die jou bedroog.’

Uit de ogen van de Puitaal schoot vuur. ‘Dat is niet waar!’ De Cock haalde wat nonchalant zijn schouders op. ‘Waarom dan die ruzie?’

De inbreker liet zijn hoofd iets zakken. ‘Hij… eh… Hij wilde zich niet aan mijn… eh… mijn aanwijzingen houden. Hij dacht dat hij het beter wist.’ De Puitaal snoof. ‘Nou, je hebt het gezien.’ Zijn stem had een droeve klank. ‘Je hebt het gezien.’ Een tijdje zweeg hij. ‘De jongen had naar mij moeten luisteren. Dan was het niet gebeurd. Maar ze denken al direct dat ze niets meer hoeven te leren… dat ze het al kunnen.’

‘Wat?’

Over het smalle gezicht van de inbreker gleed een matte glimlach. ‘Je weet toch hoe ik aan de kost kom?’

De Cock knikte traag. ‘Luister eens, Puitaal,’ sprak hij ernstig, ‘dit is moord. Met andere woorden: ik ben er niet op uit om je voor de een of andere kraak een jaartje of wat in de bak te helpen. Je kunt wat dat betreft volkomen openhartig zijn.’ Hij gebaarde naar de inbreker. ‘Wel, hoe was het tussen jou en Leon?’ De Puitaal zuchtte. ‘Je heb gelijk. Ik kan beter alles vertellen. Zie je, sinds mijn val vorig jaar ben ik niet zo zeker meer. Op de meest onmogelijke momenten gaan mijn knieën trillen. En dat kun je niet hebben in mijn werk. Daarom zocht ik een handig gabbertje dat wat van mij wilde leren, begrijp je? Nou, die Leon leek mij wel wat. Een jongen met stalen zenuwen en… zonder reputatie. Hij was zelfs bij jullie niet bekend.’

De Cock keek hem scherp aan. ‘Hoe weet je dat?’

De Puitaal grinnikte. ‘Bij een van onze eerste kraakjes samen vergat hij handschoenen te gebruiken. Ik dacht: nou, daar gaat Leon, de bajes in. Maar jullie kwamen niet eens op hem af.’ Hij grinnikte opnieuw. ‘Zie je, dat kon maar één ding betekenen: jullie hadden zijnvingertjes niet. Het gabbertje was bij jullie onbekend.’ De Cock gaf een knipoogje van verstandhouding. ‘Heel goed. En verder?’

De Puitaal maakte een mistroostig gebaar. ‘Het feest heeft alles bij elkaar nog geen maand geduurd. Toen kregen we ruzie. Leon wilde…’ Hij stokte plotseling. Zijn groene ogen lichtten fel op. Hij keek de rechercheur wat verwilderd aan. ‘Is er een kraak geweest op de Keizersgracht?’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wanneer?’

‘Vannacht.’

‘Hoezo?’

‘Nou daar